Op 12 augustus 2011 zat ik in de leukste theaterzaal ooit. Onder het viaduct van de A12 in Hackney Wick, Oost-Londen. Folly for a Flyover - een project dat gedurende de zomer een paaar voorstellingen organiseerde op die plek. Van losse houtblokken was onder dat viaduct een huis gebouwd, met een puntdak dat pront tussen de rijbanen omhoog stak, dat dienst deed als bar en box office. Naast dat huisje was een geïmproviseerde tribune en daar zaten we, pakweg tachtig bezoekers.
Ik keek naar de betonnen balken boven me, vol spinrag, de pilaren vol graffiti die de honderdduizenden auto’s dagelijks steunen. Hoe vaak kijk je nou echt naar de onderkant van een viaduct? Overigens hoorde ik daar wonderlijk weinig van het verkeer. Voor me stroomde een zijtak van de Lea langs, de kleine rivier van Oost-Londen die uitmondt in de Thames, en terwijl een enkele wandelaar of fietser voorbijkwam over het pad langs het water luisterden we naar een presentatie van audiocollages.
Omringd door graffiti en beton, met razend verkeer boven me, onderging ik een betoverende mix van dromerige, grappige of ontregelende verhalen, bezwerende geluidseffecten. Een verhaal van een meisje dat blind was geboren en vertelde hoe ze aan omgevingsgeluiden kon horen wat voor objecten er op haar pad kwamen. Ze nam ons luisteraars mee op een tocht door haar wereld en beschreef alles wat ze tegenkwam, tot aan de in lood gevatte ruiten van een kerk. Het laatste verhaal speelde zich af in Hackney Wick in een verre toekomst, als de Lea Londen heeft overstroomd. Een mooie ambitie voor zo’n klein riviertje, dacht ik, Londen onder water willen zetten. De schemering werd nacht, het kale straatlantaarnlicht versterkte de sfeer dat ik daar op een verborgen plek iets bijzonders meemaakte alleen maar.
Een volle maan zette sluierwolken in een gloed van zwart parelmoer toen ik terugliep naar Hackney Wick Station. Ik wist het al, maar toch is het mooi om nog eens bevestigd te krijgen dat betovering soms te vinden is op de meest onwaarschijnlijke plekken.
Tegenwoordig rij ik niet alleen onder viaducten door, ik kijk ook naar ze.
zondag 6 november 2011
maandag 24 oktober 2011
De magie van de Seagram Murals
Ik heb nog nooit om een schilderij gehuild. Wel om boeken, films, muziek en een stuk architectuur, maar een product van verf en linnen heeft me nog nooit tot tranen weten te roeren. Wat niet wil zeggen dat schilderijen me niet kunnen raken.
De Seagram Murals in Tate Modern |
Toen Joost Zwagerman onlangs in de Volkskrant schreef dat hij bezoekers had zien huilen bij het zien van Mark Rothko’s Seagram Murals, was tot voor kort het woord ‘aanstellerij’ ongetwijfeld in me opgekomen. ‘De nieuwe kleren van de keizer’, zoals hij het ook aanhaalt in zijn stuk. Grote woorden zijn er gebruikt om de impact te beschrijven die die Murals hebben. Ongemakkelijk grote woorden. Maar toevallig had ik ze net zelf gezien.
Rothko schilderde de Seagram Murals in opdracht als decoratie voor het restaurant The Four Seasons. Metershoge en -brede doeken met patronen in rood, zwart en bruin. ‘Something that will ruin the appetite of every son-of-a-bitch who ever eats in that room,’ aldus Rothko.
Negen van die doeken hangen nu in een halfdonkere, raamloze zaal in Tate Modern. Ik liep er binnen en een mild, fluwelen gevoel van onbehagen kroop via mijn ruggegraat naar mijn nek. Het gedempte licht en de intense kleuren van bloedrood tot donkerbruin pakten me in als in een warme doos vol watten, maar gaven tegelijk ook ruimte, duizelingwekkende ruimte zoals ik die weleens ervaar als ik op een zomernacht in het gras naar de sterrenhemel lig te kijken en probeer te snappen hoe oneindig oneindigheid is. Ik werk met woorden. Maar meer dan ooit werd ik me bewust van het tekort van woorden. Mij restte niets anders dan het te ondergaan, opgenomen te worden in een onbestemde, ijle wereld. Een stille wereld met een ondertoon van dreiging. Misschien is dat de kracht, ze prikken je ego door en zuigen wat overblijft op in die viscerale atmosfeer. Ik was alleen nog maar mijn zintuigen. Er waren andere mensen die dag, veel andere mensen want het was druk. Ik heb niet gezien of ze huilden, ik herinner me ze niet. In mijn herinnering sta ik daar alleen.
Uiteindelijk besloot Rothko de werken niet te leveren, hij vond de atmosfeer van het restaurant te pretentieus. Misschien maar goed ook: ik kan me niet voorstellen hoe je in deze sfeer, die je zo losmaakt van jezelf, je kunt overgeven aan iets wat je ik zo benadrukt als eten en drinken. De magie van de Murals had de smaak van de dinergasten bedorven, of de concentratie op voedsel en drank had de Murals van hun magie ontdaan. Of misschien ook niet, misschien had die viscerale sfeer het dineren ontdaan van alle pretentie en sociale etiquette en het teruggebracht tot wat het is: een middel om onszelf in leven te houden. Het zou een experiment waard zijn.
Nee, ik heb niet om ze gehuild. Ze deden iets anders met me, iets ongrijpbaars wat altijd alleen met deze werken verbonden zal blijven. Misschien is het waar dat het spiegels zijn, dat ze ons laten zien wat we zijn, pakketjes bloed en organisch materiaal die op een dag vergaan, maar tegelijk gezegend met een denkkracht en fantasie die soms ons eigen bevattingsvermogen overstijgen.
Aan het einde van mijn ronde door Tate liep ik terug om de ervaring nog eens te ondergaan en nog preciezer te fileren wat er met me gebeurde. Ik zette al mijn zintuigen open om een antwoord te vinden om de vraag waarom die werken dat deden. Zoals op iedere goede vraag kwam er geen antwoord.
zaterdag 10 september 2011
The riots
High Street, Walthamstow. Foto: Asim Saleem |
The Riots in Londen, augustus 2011. Ik denk er nog vaak aan. Ik heb de rookwolken gezien, de sirenes en de helikopters gehoord, ben langs de dichtgetimmerde winkels gefietst. Zien maakt betrokken.
De snelheid en de heftigheid waarmee het oversloeg verbijsterde me. 'Mijn wijk', Walthamstow, bleef het ergste bespaard, 'maar' een paar winkels vernield, maar ingeklemd tussen twee brandhaarden merkte ik onder het dagelijkse leven de angst. Winkels sloten vroeg, ‘s avonds stonden voor de deuren groepjes mannen oogjes in het zeil te houden. De maandag dat het over heel Londen sloeg, was ik in Hackney op weg naar een van mijn schrijfpubs. Drie helikopters hingen stationair in de lucht, politieauto's cirkelden rond London Fields, rookpluimen stegen op. Een onwerkelijk trekje van de realiteit, dat je door een straat kunt lopen waar mensen boodschappen doen en in pubs of op terrasjes zitten terwijl drie straten verder winkeliers brodeloos worden gemaakt. Twee dagen later fietste ik door de bewuste Mare Street, een treurige rij van dichtgetimmerde winkels met handgeschreven A4'tjes erop: Open for Business.
In de pub zitten en vier politieauto’s met zwaailichten voorbij zien schieten, in de bus door een stoet van zes gepantserde politiebusjes ingehaald worden. De angst van Londen werd mijn angst.
Londen heeft een stevige staat van dienst als het gaat om rellen; in de twintigste eeuw is er bijna geen decennium geweest waarin de vlam niet in de pan sloeg, met als tragische hoogtepunten in de jaren tachtig en negentig Brixton en Tottenham, waar in 1985 de agent Keith Blakelock met machetes om het leven werd gebracht in Broadwater Farm, dezelfde plek waar op 6 augustus de mars naar het politiebureau van Tottenham begon die ontaardde in de stadsbrand. Vrijwel altijd is raciale spanning tussen politie en bevolking het startschot. De Londense politie heeft geen al te beste reputatie als het gaat om de omgang met andere culturen en de lont is vrijwel altijd een uit de hand gelopen politieactie. Het kruitvat is een mix van - oprechte - onvrede, opportunisme, hebzucht en sensatie. Lang niet iedere rioter was een kansarme jongere. Onbegrijpelijk blijft het hoe de woede zich keert tegen buurtgenoten. Dat Hugo Boss op Sloane Square, in het hart van Chelsea, een wijk lousy with money, klappen oploopt, is niet goed te praten, maar vanuit het oogpunt van een statement tegen de consumptiemaatschappij en de enorme kloof tussen de haves en de havenots nog wel te begrijpen. Maar wat drijft mensen ertoe de winkel van je hardwerkende buurman met de grond gelijk te maken? Wat bezielde dat bepaald niet kansarme meisje uit mijn buurt - ze was ambassadeur voor de Olympische spelen, was uitgenodigd voor een bezoek aan het House of Commons - om vooraan te staan bij de plunderingen, te roepen dat het ‘the best day of her life’ was en zo haar toekomst te vergooien? Ik denk aan de moed van haar moeder die haar aangaf.
De schrijver Iain Sinclair, woonachtig in Hackney, ziet een verband met de aankomende Olympische Spelen. Veel recreatiegrond voor de bewoners van Hackney - voetbalveldjes, terreinen van roeiverenigingen - is opgeofferd aan sportfaciliteiten en parkeerplaatsen voor VIP’s. Tja, dat mag misschien voor de bewoners van Hackney gelden, maar voor de bewoners van Birmingham, waar drie jonge mannen het leven lieten, lijken die Spelen me ver van hun bed. Engeland zoekt driftig naar een antwoord en ik schrijf dit stukje om mijn gedachten op een rij te zetten.
In de onvatbaarheid, de vormeloosheid van het grote geheel kan ik alleen maar aan de persoonlijke verhalen denken. De angst van de eigenaar van het Indiase restaurant waar ik een biryani kwam halen, in de straat waar de vorige avond een paar winkels waren gesneuveld. Ik maakte een praatje met hem terwijl zijn oude, halfblinde en kreupele moeder tastend een weg tussen de tafels zocht. Verbijstering en tegelijkertijd gelatenheid in zijn ogen: als ze komen, hou je ze toch niet tegen. De man die mijn keuken kwam tegelen en zeker wist dat het kwam doordat de straffen veel te laag zijn - en ik maar denken dat daar alleen in Nederland over wordt geklaagd. De schrijnende verhalen die hier ook wel de krant zullen hebben gehaald. De man die werd aangevallen terwijl hij een brand probeerde te blussen en in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleed. De zesentachtigjarige kapper die nog iedere ochtend werkte, wiens zaak werd vernield. De buurt zamelde geld voor hem in, dat hij eigenlijk niet wilde aannemen omdat hij nog nooit in zijn leven geld had aangenomen waar hij niet voor had gewerkt. De winkelier die met niet meer overbleef dan vijfentwintig pence. De drie jonge mannen die moedwillig werden doodgereden in Birmingham en de aangrijpende foto’s van hun begrafenis in de Guardian. En honderdduizend verhalen meer. De gemeenschapszin waarmee geld voor gedupeerden werd ingezameld en veegploegen werden georganiseerd. Dat ook. En hoe snel het leven daarna weer zijn gewone gang ging, voor het oog van de buitenwereld althans.
Toevallig woonde ik die zomer daar en toevallig maakte ik het mee.
dinsdag 6 september 2011
Fietsen in Londen
Op een warme zomeravond stapte ik op de fiets in Walthamstow, rugzak met laptop op mijn rug. Einddoel was London Fields, om preciezer te zijn: The Pub on the Park. Mijn eerste Britse fietservaring en ik moest terugdenken aan de eerste keer dat ik in Amsterdam op de fiets stapte; ik was de straat nog niet uit toen ik met mijn wiel in de tramrails terecht kwam en net geen doodsmak maakte. Amsterdam-newbie gaat fietsen. Maar Amsterdam-newbie leerde snel.
Toen ik eenmaal doorhad dat links rijden betekent dat je afslaand verkeer aan de rechterkant moet laten voorbijgaan - een mentale uitdaging voor iemand die geen links en rechts uit elkaar kan houden - en zwetend nogmaals tot het inzicht kwam dat niet alleen Rome op heuvelen is gebouwd, was er niets aan de hand. Ik fietste door de Walthamstow Marshes, groen en bloemen rechts van me, waterwerken links van me. Bloemen geurden, insecten zoemden en boven de bomen gloorde de skyline van Londen.
Hoezeer Boris de Londense burgemeester fietsen ook promoot, nog niet alles blijkt - niet verrassend - zo op fietsen berekend als we in Nederland zijn gewend. Het pad voerde onder een spoortunneltje door dat zo laag was dat ik naast mijn stuur moest gaan hangen om te voorkomen dat ik mijzelf effectief onthoofdde. Een paar mijl verder hield het op bij de rivier de Lea; de enige optie behalve teruggaan was de fiets de voetgangersbrug over te sjouwen. Het zo praktische geultje voor fietsbanden naast de treden is hier onbekend. Misschien lachen de Londenaren ons ook uit om dat geultje; gewend als ze zijn aan het zeulen met bagage ettelijke trappen in de metro op en af, tillen ze hun fiets waarschijnlijk blijmoedig over ieder obstakel.
Wat me het meest verbaasde, was de rijstijl van de fietsers. Maakte ik me nog zorgen dat er geen licht op mijn fiets zat en ik waarschijnlijk beboet kon worden; al gauw leerde ik dat licht op een fiets een zeldzaamheid is. Bovendien treden de Londense fietsers verkeersregels met voeten, met een onvervalste Amsterdamse flair: zwenkend tussen de auto's door, drukke rotondes over die mij het gevoel gaven dat ik op de snelweg fietste, ieder rood licht negerend... Mijn bewondering voor hun moed steeg: in Amsterdam heerst altijd nog de macht van het getal.
Goed, er wordt gewerkt aan de acceptatie van de fietser. Links naast de wegrand, op het asfalt, staat een heel klein fietsje, dat een strook van een kleine vijftig centimeter aangeeft waar gefietst mag worden. Meer heb je aan de soms lekker lange bus lanes. Wel even je adem inhouden als zo’n dubbeldekker vlak langs je blaast, als je niet in één avond aan je jaarlijkse quotum lood wilt komen.
Toen ik eenmaal doorhad dat links rijden betekent dat je afslaand verkeer aan de rechterkant moet laten voorbijgaan - een mentale uitdaging voor iemand die geen links en rechts uit elkaar kan houden - en zwetend nogmaals tot het inzicht kwam dat niet alleen Rome op heuvelen is gebouwd, was er niets aan de hand. Ik fietste door de Walthamstow Marshes, groen en bloemen rechts van me, waterwerken links van me. Bloemen geurden, insecten zoemden en boven de bomen gloorde de skyline van Londen.
Hoezeer Boris de Londense burgemeester fietsen ook promoot, nog niet alles blijkt - niet verrassend - zo op fietsen berekend als we in Nederland zijn gewend. Het pad voerde onder een spoortunneltje door dat zo laag was dat ik naast mijn stuur moest gaan hangen om te voorkomen dat ik mijzelf effectief onthoofdde. Een paar mijl verder hield het op bij de rivier de Lea; de enige optie behalve teruggaan was de fiets de voetgangersbrug over te sjouwen. Het zo praktische geultje voor fietsbanden naast de treden is hier onbekend. Misschien lachen de Londenaren ons ook uit om dat geultje; gewend als ze zijn aan het zeulen met bagage ettelijke trappen in de metro op en af, tillen ze hun fiets waarschijnlijk blijmoedig over ieder obstakel.
Wat me het meest verbaasde, was de rijstijl van de fietsers. Maakte ik me nog zorgen dat er geen licht op mijn fiets zat en ik waarschijnlijk beboet kon worden; al gauw leerde ik dat licht op een fiets een zeldzaamheid is. Bovendien treden de Londense fietsers verkeersregels met voeten, met een onvervalste Amsterdamse flair: zwenkend tussen de auto's door, drukke rotondes over die mij het gevoel gaven dat ik op de snelweg fietste, ieder rood licht negerend... Mijn bewondering voor hun moed steeg: in Amsterdam heerst altijd nog de macht van het getal.
Goed, er wordt gewerkt aan de acceptatie van de fietser. Links naast de wegrand, op het asfalt, staat een heel klein fietsje, dat een strook van een kleine vijftig centimeter aangeeft waar gefietst mag worden. Meer heb je aan de soms lekker lange bus lanes. Wel even je adem inhouden als zo’n dubbeldekker vlak langs je blaast, als je niet in één avond aan je jaarlijkse quotum lood wilt komen.
Abonneren op:
Posts (Atom)