Ik heb nog nooit om een schilderij gehuild. Wel om boeken, films, muziek en een stuk architectuur, maar een product van verf en linnen heeft me nog nooit tot tranen weten te roeren. Wat niet wil zeggen dat schilderijen me niet kunnen raken.
De Seagram Murals in Tate Modern |
Toen Joost Zwagerman onlangs in de Volkskrant schreef dat hij bezoekers had zien huilen bij het zien van Mark Rothko’s Seagram Murals, was tot voor kort het woord ‘aanstellerij’ ongetwijfeld in me opgekomen. ‘De nieuwe kleren van de keizer’, zoals hij het ook aanhaalt in zijn stuk. Grote woorden zijn er gebruikt om de impact te beschrijven die die Murals hebben. Ongemakkelijk grote woorden. Maar toevallig had ik ze net zelf gezien.
Rothko schilderde de Seagram Murals in opdracht als decoratie voor het restaurant The Four Seasons. Metershoge en -brede doeken met patronen in rood, zwart en bruin. ‘Something that will ruin the appetite of every son-of-a-bitch who ever eats in that room,’ aldus Rothko.
Negen van die doeken hangen nu in een halfdonkere, raamloze zaal in Tate Modern. Ik liep er binnen en een mild, fluwelen gevoel van onbehagen kroop via mijn ruggegraat naar mijn nek. Het gedempte licht en de intense kleuren van bloedrood tot donkerbruin pakten me in als in een warme doos vol watten, maar gaven tegelijk ook ruimte, duizelingwekkende ruimte zoals ik die weleens ervaar als ik op een zomernacht in het gras naar de sterrenhemel lig te kijken en probeer te snappen hoe oneindig oneindigheid is. Ik werk met woorden. Maar meer dan ooit werd ik me bewust van het tekort van woorden. Mij restte niets anders dan het te ondergaan, opgenomen te worden in een onbestemde, ijle wereld. Een stille wereld met een ondertoon van dreiging. Misschien is dat de kracht, ze prikken je ego door en zuigen wat overblijft op in die viscerale atmosfeer. Ik was alleen nog maar mijn zintuigen. Er waren andere mensen die dag, veel andere mensen want het was druk. Ik heb niet gezien of ze huilden, ik herinner me ze niet. In mijn herinnering sta ik daar alleen.
Uiteindelijk besloot Rothko de werken niet te leveren, hij vond de atmosfeer van het restaurant te pretentieus. Misschien maar goed ook: ik kan me niet voorstellen hoe je in deze sfeer, die je zo losmaakt van jezelf, je kunt overgeven aan iets wat je ik zo benadrukt als eten en drinken. De magie van de Murals had de smaak van de dinergasten bedorven, of de concentratie op voedsel en drank had de Murals van hun magie ontdaan. Of misschien ook niet, misschien had die viscerale sfeer het dineren ontdaan van alle pretentie en sociale etiquette en het teruggebracht tot wat het is: een middel om onszelf in leven te houden. Het zou een experiment waard zijn.
Nee, ik heb niet om ze gehuild. Ze deden iets anders met me, iets ongrijpbaars wat altijd alleen met deze werken verbonden zal blijven. Misschien is het waar dat het spiegels zijn, dat ze ons laten zien wat we zijn, pakketjes bloed en organisch materiaal die op een dag vergaan, maar tegelijk gezegend met een denkkracht en fantasie die soms ons eigen bevattingsvermogen overstijgen.
Aan het einde van mijn ronde door Tate liep ik terug om de ervaring nog eens te ondergaan en nog preciezer te fileren wat er met me gebeurde. Ik zette al mijn zintuigen open om een antwoord te vinden om de vraag waarom die werken dat deden. Zoals op iedere goede vraag kwam er geen antwoord.