zaterdag 28 december 2013

Ge-Leestipt

Diverse boekhandels hebben De sterren stil al ge-Leestipt. Boekhandel De Reyghere in Brugge schrijft bijvoorbeeld: ‘Deze roman draait om de zoektocht naar de overleden Dennis vanuit het standpunt van twee naasten. Een mooie wisselwerking ontstaat tussen deze twee verhalen en vertelstijlen in een ontroerende roman over de verwerking van de dood van een geliefde.’ En Librisboekhandel Coelers in Rotterdam: Dit boek heeft veel indruk gemaakt! Het prachtige taalgebruik, de ontroering, de zwaarmoedigheid en de hoop zorgen voor een prachtig verhaal. Een boek dat veel meer aandacht verdient!’ 
Dat vind ik nou ook. Dus grijpt die sinterklaasenkerstboekenbonnen en spoedt u naar de boekhandel!

vrijdag 14 juni 2013

Tegen de verketening van het winkelen

De City rukt steeds verder op.

Er is geen plek op de wereld als het Londense East End (cliché maar waar!). Door de eeuwen heen de eerste halte voor immigranten op de vlucht voor vervolging of op zoek naar een beter leven; de Franse hugenoten in de achttiende eeuw, de joden in de negentiende, de Bengalen in de twintigste. In de achttiende eeuw hét centrum van de zijdeweverij, dankzij die hugenoten die hun vak daar voortzetten - Spitalfields is nog steeds vermaard om zijn zijdewevershuizen, waarvan er één in Folgate Street in oorspronkelijke staat te bezichtigen is -, begin twintigste eeuw vervallen tot de afgrond van armoede en ellende waar de Amerikaanse schrijver Jack London zeven weken in onderdook om zijn huiveringwekkende boek The People of the Abyss te schrijven. 

Inmiddels, de laatste twintig jaar, is het East End hip en steeds meer ‘gentrified’, met als gevolg dat veel val de kleine zelfstandigen, familiebedrijven die soms al generaties lang worden gerund, in de strijd om de grondprijzen het loodje leggen. En niet alleen eenpersoonsbedrijfjes met historische waarde hebben het moeilijk; ook nieuwe creatieve en alternatieve ondernemingen moeten knokken voor hun bestaan. De aangrenzende City rukt op en jaagt de huurprijzen astronomische hoogten in. Je hoeft Spitalfields Market, nu Old Spitalfields Market geheten, maar te bezoeken om het symbool te zien; eeuwenlang werd er de grootste groente- en fruitveiling in de omgeving gedreven maar toen die in de jaren negentig sloot, werd het gebouw herbouwd tot een winkel- en eetparadijs; een hal voor antiek- en vintagemarkten en daaromheen nieuwbouw waar de ‘verketening’ van het winkelen grof heeft toegeslagen.

Om het hoofd te bieden aan die ontwikkelingen hebben veel van de overgebleven kleine zelfstandigen zich nu - met gevoel voor historie - in november vorig jaar verenigd in de East End Trades Guild. Al ruim een half jaar volg ik op Spitalfieldslife.com hun verrichtingen en intussen is er al aardig wat bereikt: erkenning door de regering dat de economische waarde van kleine bedrijven voor een gebied niet onderdoet voor die van winkelketens, compensatie voor omzetverlies tijdens de aanleg van een nieuwe spoorlijn, behoud van een winkel waarvan de ondernemer eruitgezet dreigde te worden door de verhuurder die er een keten-winkel in wilde vestigen. 

Waarom schrijf ik dit? Omdat ik blij word van het feit dat kleine partijen met samenwerking grote dingen kunnen bereiken. Dat de macht blijkbaar niet altijd aan het geld en de schaalvergroting hoeft te zijn. Omdat ik blij word van de gedachte dat ik - en vele anderen - bij een volgend bezoek aan Londen weer even binnen kan kijken bij Gardners’ Market Sundriesmen, een toeleveringsbedrijfje voor winkels waar je papieren zakken in alle vormen, soorten, kleuren, maten en hoeveelheden kunt krijgen, een curiosum op zich, en dat nu gerund wordt door de vierde generatie Gardner. Of een sandwich eten bij Leila’s Shop, een biologische winkel en lunchroom waar je zo ongeveer het lekkerste brood van Engeland kunt krijgen. Om er maar een paar te noemen. Want voor winkelketens kun je naar Oxford Street, de Kalverstraat en naar ieder ander winkelcentrum in iedere andere stad in Europa.

Met dank aan Spitalfields Life

maandag 10 juni 2013

Vliegers en parachutes


In het verpleeghuis denk ik vaak aan kruiswoordpuzzels. Zoals mijn moeder ze vaak maakte (dat had ze een tijd, nu is het over). Dan vulde ze de puzzel in de krant in met potlood en als ze hem af had, gumde ze de woorden uit en maakte hem opnieuw, en dan gumde ze alles weer uit en maakte hem weer opnieuw tot ze de krant stuk gumde. Ik kocht een puzzelboekje voor haar van mijn zakgeld, want blijkbaar had ze aan één puzzel per dag niet genoeg. Maar die maakte ze ook steeds opnieuw, tot de bladzijden zowat doorzichtig waren van het gummen. In die uitgegumde hokjes kon je dan nog heel vaag de letter zien die in dat hokje moest wonen. Dat is het verpleeghuis. Allemaal kamertjes waar mensen in wonen die bijna uitgegumd zijn, maar als je heel goed kijkt, zie je nog wat er heeft gestaan. 

Uit: De sterren stil

zaterdag 1 juni 2013

Gedachten van een vraagschrijver


Als ik een boek af heb, kan ik me het moment van ontstaan, het moment waarop dat eerste idee zich aandiende, me vaak al niet meer herinneren. En niet alleen dat; ik ben alle inspanning die het produceren van een boek kost, vergeten op het moment dat het werk is gedaan (ze zeggen dat barende vrouwen alle pijn vergeten op het moment dat ze hun kind vasthouden, misschien is het zoiets). Maar ik hoef maar terug te kijken naar de vele versies, de paginalange bestanden met aantekeningen en rode draden, de mappen vol ‘deleted scenes’, om te weten dat het niet vanzelf ging. Het bloed mag spreekwoordelijk zijn (al bijt ik geregeld mijn vingers kapot), zweet en tranen worden achter de laptop heus wel vergoten. 

Andere mensen mogen zich buigen over kippen en eieren; als ik niet kan slapen, lig ik vaak na te denken over de vraag of de plot er het eerst was of misschien toch de personages. Een bepaald verhaal vraagt om bepaalde personages, maar maakte de plot het personage of andersom? Of ontstonden ze tegelijkertijd bij wijze van package deal? Plot roept: ‘Ik kan alleen functioneren als de personages die je verzint aan die en die voorwaarden voldoen.’ Personage zegt: ‘Ik ben alleen bereid mijn volle potentieel te tonen als het verhaal zich zus en zo ontwikkelt.’

Als George in De sterren stil een ondernemende positivo was geweest, was de helft van mijn verhaal ingestort. Maar George is een man met grote verwachtingen en het onvermogen ernaar te leven, iemand die alleen tweedehands kan leven en dat doet via zijn vriend, tot die verraad pleegt in Georges ogen, verraad aan het leven, verraad aan George en verraad aan zichzelf. Aan het slot maakt George voor het eerst een keuze. Hij doet iets, en met die daad geeft hij de regie over zijn leven uit handen. Zijn redding, zijn ondergang? Of alleen het noodlot waarover hij zo graag nadenkt? Hoe maakbaar is het leven? De lezer mag het zeggen.

Maar het verhaal begon niet bij George. Toevallig weet ik van De sterren stil nog wel wat de kiemcel was: het beeld van een meisje in een lege kerk. Nadenken over waarom dat meisje in die lege kerk zat, leverde een verhaal op dat in de woorden van Tolkien ‘grew in the telling’. Maar niet in het wilde weg; ik moest een eindpunt en een onderlinge samenhang construeren om te voorkomen dat de gedachten en belevenissen van dat meisje tot in het oneindige uitwaaierden. Een meisje met dromen en gedachten, maar geen meisjesdromen en -gedachten, iemand die wel een dubieus experimentje aandurft om antwoorden te krijgen op levensvragen.

Vormden zij de plot of vormde de plot hen? Een zinloze vraag, want waar het om gaat, is dat ze samen de uitkomst zijn van een proces. Plot en personages groeien niet naast elkaar, maar door elkaar en vanuit elkaar. Ze wrijven langs elkaar en soms brengen de gebeurtenissen facetten van de personages tot glanzen, soms slijpen de karaktertrekken van de personages de plot een graadje fijner. Ik vraag me af of we het dan nog wel over karakterschrijvers en plotschrijvers kunnen hebben. Ook een schrijver die zich louter op karakters richt, ontkomt niet aan een plot, zelfs al is die plot niet meer dan een serie opeenvolgende gebeurtenissen zonder dramatische ontknoping. En een plotschrijver zal zijn personages zodanig moeten vormen dat ze een logische rol vervullen in zijn verhaal. Als ik mezelf zou moeten classiciferen, zie ik mezelf vooral als een vraag-schrijver. ‘Wat als...?’ Het boek dat uiteindelijk van de persen rolt, is een van de mogelijke antwoorden. 

maandag 4 maart 2013

Emily Dickinson in de Marnixstraat


De eerste keer dat ik in Amsterdam door de Marnixstraat kwam, zat ik in de tram en staarde naar buiten. Mijn blik viel op een huis en toen op het gedicht op de muur van dat huis. 

To make a prairie it takes a clover and one bee-- 
One clover, and a bee, 
And revery. 
The revery alone will do 
If bees are few. 

Het is van Emily Dickinson en de rest van de dag zong het rond in mijn hoofd. Hoe langer ik over die vijf ogenschijnlijk simpele regels nadacht, hoe meer ze zeiden. Om een prairie te maken, heb je niets meer nodig dan een klaverbloem en een bij. De bij is het symbool van de vruchtbaarheid, de bestuiving die ervoor zorgt dat dingen ontkiemen en uit het allerkleinste iets groots kan groeien. Maar ook als die bij niet voorhanden is, is er geen man overboord. Verbeelding alleen kan al genoeg zijn om iets te scheppen. Mooier kun je de kracht van fantasie niet verwoorden. 

Fantasie is een van die dingen die de mens tot mens maakt. Verbeeldingskracht stelt ons in staat ons in een ander te verplaatsen, voorstellingen te maken van de effecten van ons handelen, laat ons boven onszelf uitstijgen en kan de wereld veranderen. Uitvindingen, wetenschappelijke ontdekkingen, bedrijven, ze begonnen allemaal met een dagdroom, een idee (en ja, zaken als oorlog, racisme, vervolging helaas ook). Of hoe iets onstoffelijks tot tastbare resultaten leidt.

Het onstoffelijke kan ook onstoffelijk blijven. Om dicht bij huis te blijven: de wereld in een boek bestaat alleen in het hoofd van de schrijver; personages die nooit werkelijk van vlees en bloed zullen zijn, gebeurtenissen die nooit echt hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden. Er is materie voor nodig - inkt en papier - om het over te dragen, maar de wereld van het verhaal is onstoffelijk en blijft het: in het hoofd van de lezer ontvouwt die wereld zich opnieuw, of wordt zelfs herschapen, want een lezer voegt er altijd iets van zichzelf aan toe. En misschien heeft het verhaal de macht iets te veranderen in het hoofd van de lezer. Geen originele observatie, ik weet het, maar die overdracht van fantasie naar fantasie blijft me verwonderen. (Rare gedachte ook dat je als gretige lezer al gauw meer fictieve mensen kent dan echte).

Dat ik over zulke dingen mijmer, heeft natuurlijk te maken met het feit dat ik aan het broeden ben op deel drie van De verborgen universiteit. Zo’n nieuw te schrijven boek geeft even de illusie van ultieme vrijheid. Ik weet waar het moet eindigen, maar voor ik daar ben, kan er nog van alles gebeuren. Uiteindelijk is schrijven vooral een kwestie van keuzes maken. Personage A kan X of Y doen. Actie X kiezen sluit actie Y uit, en zo vang ik naarmate ik verder kom het verhaal steeds meer in zijn eigen grenzen, spijker ik het vast aan zijn eigen interne logica. Maar voorlopig ligt alles nog even open en kan mijn fantasie de gekste kanten op. Iedere inval lijkt nu nog op het vinden van een ruwe diamant die ik tussen mijn vingers ronddraai om te onderzoeken hoe ik ‘m het beste kan laten schitteren. Het moment dat het verhaal nog in één kiemcel, één glanzend beeld voor me ligt (en de ervaring leert dat zodra ik dat uiteen ga rafelen, ik onherroepelijk op het punt komt dat het zijn glans verliest, dat ik besef dat het nooit zo mooi kan worden als het in dat ene visionaire moment was, dat het dan een kwestie wordt van achter die laptop blijven zitten en die slotscène voor ogen houden. Maar zover is het nog niet). 

Als je een keer door de Marnixstraat komt, hou je ogen open. Of koop een bundel van Emily Dickinson, zit je helemaal goed. En dagdroom. Veel heb je er niet voor nodig.

zondag 17 februari 2013

Eindhoven


Een mooi artikel van Arno Kantelberg over Eindhoven in het Volkskrant Magazine van afgelopen weekend bezorgde me iets wat ik nog niet eerder had ondervonden: een milde vorm van heimwee (de naam Kantelberg alleen al bracht me weer terug naar Eindhoven; ik zag de auto’s van rijschool Kantelberg weer rijden, met de gekantelde A in de naam op het dak). Eindhoven, de stad waar ik ben geboren, waar ik vanaf mijn tiende naar school ging (zesentwintig kilometer fietsen per dag). De lelijkste stad van Nederland. 

Ik wilde er altijd weg. Op het station keek ik in de richting waarin de sneltreinen verdwenen, want die gingen naar interessante steden als Utrecht, Den Haag, Amsterdam. Mijn trein ging altijd de andere kant op, het Brabantse platteland in. Alle verhalen die ik in die periode schreef, gingen over weggaan. En eenmaal mijn diploma op zak greep ik de kans. Een zomer werken in Frankrijk, een jaar in Wenen, een studie in Utrecht, banen in Amsterdam, een schrijfperiode in Londen. Eindhoven lag ver achter me. Als je afstand zou meten in gevoel in plaats van kilometers, dan lagen Londen, Barcelona en Berlijn dichterbij.

Maar nu - één artikel en de herinneringen komen los. Als ik bij bij mijn opa en oma in hun flat vlakbij het centrum logeerde, luisterde ik ‘s nachts naar het altijd razende verkeer. Intrigerend vond ik die stadsgeluiden, die zee van lichtjes vanaf het balkon en het eeuwig ronddraaiende Philips-logo. ‘s Zaterdags naar Van Leest - dé platenzaak van Eindhoven - om mijn zakgeld om te zetten in muziek. McDonalds opende eind jaren zeventig een vestiging in het centrum - ook aangehaald in het artikel - en mijn moeder nam mij en m’n broertje mee voor een hamburger en een milkshake, want dat was nieuw, Amerikaans en spannend. Aan de muren zonnige foto’s van exotische oorden en lurkend aan die milkshake waande ik me een wereldburger. Ik bezocht er mijn eerste concerten, rookte er mijn eerste joint, stond op het podium van het Globetheater, liet me door het uithangbord van een restaurant tot een personage inspireren. En nog honderdduizend andere herinneringen, te particulier om een ander mee te vervelen. Eigenlijk was de wereld in Eindhoven helemaal niet zo ver weg als ik toen dacht. De wereld, dat is wat je van een plek maakt, zelfs al ben je in je hoofd ergens anders. De wortels zitten dieper dan ik dacht.

Ik heb de stad zien groeien, korenvelden die werden volgebouwd, het terrein tegenover de flat van mijn grootouders waar de zigeuners ieder jaar hun kamp opsloegen is nu louter baksteen. Een mooie stad is het nog steeds niet. Maar dat maakt niet uit. Het is voor een groot deel het decor van mijn eerste negentien jaar en dat gaat nooit meer over. Gelukkig maar. 

vrijdag 25 januari 2013

De geneugten van het schrappen


Ik vraag me af wat voor wet het is die bepaalt dat hoe verder je in het wordingsproces van een boek komt, hoe meer tijd het schrijven opslokt. Het zou eens mooi geformuleerd moeten worden, zoals de wet van de remmende voorsprong, of de wet op de afnemende meeropbrengst. Ik weet niet of het voor andere schrijvers geldt, maar bij mij komt die eerste versie meestal nog wel redelijk vlot op papier. Maar dan. Uren dimdammen over het juiste woord, wel of geen komma op deze plek, die alinea misschien toch daar, of beter hier, of inkorten, of misschien toch maar helemaal weg...? Heeft de lezer wat aan die beschrijving? Bedoelt dit personage dit echt of eigenlijk iets anders? Kan deze uitleg eruit? En voor je het weet, pruts je een avond lang aan één pagina. 

Ik leg de laatste hand aan mijn vierde roman, De sterren stil, die dit voorjaar uit gaat komen (dat is niet deel 3 van De verborgen universiteit, die staat in de coulissen, klaar om de spotlights op te eisen als ik definitief - ja echt definitief - de laatste punt heb gezet). De sterren stil is een heel ander verhaal dan alles wat ik hiervoor heb geschreven. Poëtischer en atmosferischer. Dat vergt ook een andere schrijfaanpak en die bestaat op dit moment vooral uit schrappen.

Schrappen is voor veel schrijvers gelijk aan een verblijf in de hel - en ik zal niet zeggen dat het mij gemakkelijk afgaat (zie boven), maar als ik dan die darling voortvarend de nek omdraai en zie hoe een alinea, een scène, een heel hoofdstuk ervan opknapt, dan is het feest in de schrijfstoel. Als ik schrijf, lijd ik aan mentale verzameldrift en nu hou ik opruiming. Terug naar de essentie, weg met alle overbodigheden. Als een fijnschilder de nuances blootleggen en met een gummetje lucht brengen in de tekening. De lucht die de lezer straks mag invullen.

Hoe erg ik ook kan genieten van het fijnschilderen, ik verlang er ook wel weer naar met een grove penseel en brede halen het doek te vullen, de periode van de wilde invallen, ontdekkingen en vingers die niet snel genoeg zijn om mijn gedachten bij te houden. Er ligt een begin van deel 3 van De verborgen universiteit. Nog even en ik ga weer loos.